Friday, June 13, 2014

Via Appia Antica













Tombe van Caecilia Metella


De tombe van Caecilia Metella op een foto van ca. 1870
De Tombe van Caecilia Metella is een groot grafmonument uit de eerste eeuw v.Chr. aan de Via Appia ten zuiden van Rome. De tombe ligt bij de derde mijlpaal, ongeveer 5 km. buiten Rome. Het monumentale praalgraf (mausoleum) staat op een verhoging in het landschap en vormde een opvallend herkenningspunt voor de reiziger die vanuit het zuiden naar Rome kwam.
De tombe werd opgericht voor Caecilia Metella, de dochter van Quintus Caecilius Metellus Creticus (consul in 69 v.Chr.) en vrouw van Marcus Licinius Crassus, de zoon van de bekende Crassus die deel uitmaakte van hetEerste triumviraat.
Op de tombe staat de volgende inscriptie:
  • CAECILIAE / Q(uinti) CRETICI F(iliae) / METELLAE CRASSI
    Aan Caecilia Metella, dochter van Quintus Creticus, (de echtgenote) van Crassus.
De graftombe staat op een vierkant podium en heeft een cilindrische vorm. De doorsnee is 29,5 m. en hij is ca. 11 m. hoog. Binnenin bevindt zich de overkoepelde grafkamer. De tombe is bekleed met travertijn en heeft rondom een fries met stierenkoppen (bucrania) en festoenen; vandaar dat de omgeving Capo di Bove (ossekop) wordt genoemd. Ook de Romeinse Villa Capo di Bove die in de 2e eeuw eigendom was van Herodes Atticus ligt vlak in de buurt.
De sarcofaag van Caecilia Metella staat tegenwoordig in het Palazzo Farnese.
De ronde vorm van de tombe is (net als bijvoorbeeld het Mausoleum van Augustus) geïnspireerd door de Etruskische tumulusgraven, zoals die in denecropolis van Cerveteri.
In de middeleeuwen vormde de tombe de belangrijkste toren van een vesting die de zuidelijke toegangsweg tot Rome beheerste. De aanleg werd al begonnen in de 11e eeuw, maar in 1302, toen de vesting toebehoorde aan kardinaal Francesco Caetani, werd de tombe van kantelen voorzien en uitgebreid met de Castrum Caetani.




 Via Appia
Nuvola single chevron right.svgDit artikel gaat over de de antieke Romeinse weg. Voor de reisimpressies van Louis Couperus, zie Via Appia (Reisbrief van Couperus)

De via Appia in het Romeinse Italië

Via Appia bij Quarto Miglio

de voetafdrukken van Jezus

Via Appia

Graf van C. Rabirius Hermodorus, langs de Via Appia

Het eindpunt van de Via Appia in Brindisi
De Via Appia (De weg van Appius) is, samen met de Via Latina (de weg naar Latium), Via Flaminia (de weg van Flaminius) en de Via Salaria (de zoutweg), een van de belangrijkste oude Romeinse wegen. De weg liep van de hoofdstad Rome, dichtbij de westkust van het Apennijns Schiereiland, tot aanBrindisium (het huidige Brindisi) aan de zuidoostkust hiervan. Het oorspronkelijke traject is op een goede Italiaanse wegenkaart nog redelijk te volgen.

Geschiedenis[bewerken]

Aan de bouw van de Via Appia werd in 312 v.Chr. begonnen op initiatief van Appius Claudius Caecus, naar wie de weg ook werd genoemd. De weg werd aangelegd om een snelle troepenverplaatsing mogelijk te maken, maar hij kreeg ook een enorm economisch belang, voor vervoer van goederen en personen tussen Rome en Campanië en verder. De weg liep aanvankelijk tot Capua, later is hij doorgetrokken naar Brindisium.
Vanwege het belang van de weg kreeg hij de bijnaam regina viarum (koningin der wegen). De landschappelijke schoonheid van het traject kan hierbij echter eveneens een rol hebben gespeeld. Zeker is dat de weg zeer druk begaan werd door zwaar beladen karren, want de sporen vindt men over de gehele route in het wegdek terug.

De weg[bewerken]

De Via Appia Antica, zoals de oude Romeinse weg nu genoemd wordt, loopt door het Parco Appia Antica. Vanuit de stad begint de weg bij de Porta San Sebastiano, vroeger Porta Appia genaamd.
Rechts, half in een muur gemetseld, vindt men de eerste mijlsteen buiten Rome, gewijd door Nerva en Vespasianus. Even verderop, aan de rechterhand staan de grafmonumenten van Orazius en Geta, en aan de linkerhand een Romeinse mansio (pleisterplaats), de eerste buiten de stadsmuren. Ook de restanten van de Villa Capo di Bove, de woonplaats van Herodes Atticus in Rome zijn hier te bezichtigen.

Domine Quo Vadis[bewerken]

Iets verderop staat de kerk Domine Quo Vadis, waar volgens de legende Petrus een ontmoeting had met Jezus. Toen Petrus vroeg 'Heer, waar gaat u naar toe', antwoordde Jezus 'Ik ga naar Rome om opnieuw gekruisigd te worden'. Petrus bedacht zich, en keerde naar Rome terug, waar hij in het Tullianum gevangen werd gezet en ondersteboven werd gekruisigd in het Circus van Nero. De kerk bevat een steen waarin de voetafdruk van Jezus te zien zou zijn.

Catacombes[bewerken]

Verderop zijn de catacomben van Sint-Callixtus en de catacomben van Sint-Sebastiaan te vinden. De ingang van de catacomben van Sint-Sebastiaan is bereikbaar via de kerk Sint-Sebastiaan buiten de Muren die plaatselijk Basilica di San Sebastiano wordt genoemd. In deze kerk is Sebastiaan begraven.
Op de tocht naar Quattro Miglia, vier mijl buiten de stad, zijn vele monumenten te bewonderen, evanals het naastgelegen Parco Appia Antica. Hier bevindt zich de "Ninfeo d'Egeria" (bron van Egeria) en een goed bewaard gebleven grafmonument van Annia Regilla uit het midden van de tweede eeuw.

Circus van Maxentius[bewerken]

Het best bewaard gebleven gedeelte van de Via Appia is ongeveer 2,1 kilometer buiten de stadsmuur gelegen. Hier staan de restanten van het Circus van Maxentius, een renbaan zoals het Circus Maximus, maar beter bewaard gebleven.

Graftombes[bewerken]

Verderop langs de weg vindt men niet alleen de catacomben, maar ook vele Romeinse grafmonumenten. Het was immers verboden lijken binnen de stadsmuren te begraven en de plaatsen vlakbij de stad zullen ongetwijfeld veel duurder zijn geweest dan die verderop. Vele van deze grafmonumenten dragen nog steeds leesbare inscripties en beelden van degenen die er begraven liggen, zoals C. Rabirius Hermodorus, zijn (waarschijnlijke) vrouw Rabiria Demaris en Usia Prima, Sac(erdota) Isidis (priesteres van Isis), afgebeeld met een ratel en een offerbrood(?). De originelen van deze teksten zijn te vinden in het Museo Epigrafico. Een van de bekendste graftombes is die van Caecilia Metella, 5 km. buiten Rome.
















THE CATACOMBS OF SAINT SEBASTIAN
This cemetery, named after the martyr St. Sebastian, who is buried here, was originally called “ad catacumbas”. According to the widely acknowledged explanation, the name signifies “near the hollows”, because of the mines of tuff located in this area. The name was later used generally to indicate all subterranean Christian cemeteries.

Another ancient name of the cemetery was “Apostolic Memorial” (Memoria Apostolorum). The name derives from the liturgical celebrations, dedicated to the Apostles Peter and Paul, which took place here for a limited period in the first centuries.

From the first century, the site had been intensely exploited and constructed upon. The caves and the tunnels of the mines were used for pagan and Christian rectangular wall tombs (loculi), as well smaller tombs (colombari) used to house urns. At least two residential buildings were constructed above ground, especially noted for their interior wall painting decorations.

Around the middle of the second century, a cave-in occurred, and in the square which was constructed above ground, three mausoleums were built, respectively belonging to Clodius Hermes, the Innocentores and “sub Ascia”. Later this area was again covered over and a portico enclosed by a wall (triclia) was built. Along the wall, hundreds of graffiti writings, dedicated to Peter and Paul, have been deciphered. Around the year 258, the religious celebrations commemorating the two Apostles were transferred to the site, and the emperor Constantine (306-337) had a grandisose circiform basilica constructed in the honour of the Apostles. Meanwhile, the catacomb had been developing underground from the third century. As it is well known from archeological and literary sources, the martyrs Sebastian and Eutychius were buried here..




No comments:

Post a Comment